Om cijferreeksen op te lossen, moet je de relatie tussen de reeks cijfers zien te vinden. De cijfers kunnen verschillende verbanden hebben. Aan jou de taak om te bepalen welk patroon van toepassing is en het juiste antwoord te berekenen. De volgende verbanden kun je tegenkomen:
Elk getal in de reeks volgt door een bepaald getal bij het vorige getal op te tellen of af te trekken. In het onderstaande voorbeeld tellen we steeds een getal op dat telkens met 1 wordt verhoogd.
- Vermenigvuldigen en delen
Elk getal in de reeks volgt door het vorige getal te vermenigvuldigen met of delen door een ander getal. In onderstaand voorbeeld delen we het getal beurtelings door -3.
In een reeks met machten gebruiken we een machtsverheffing om het nieuwe getal te berekenen. In onderstaand voorbeeld wordt het getal steeds vermenigvuldigd met 2 waarvan de macht steeds met 1 toeneemt.
Een priemgetal is een getal dat groter is dan 1 en dat niet gedeeld kan worden door een ander positief getal, behalve door 1 en zichzelf. Voorbeelden van priemgetallen zijn 11, 13, 17 en 19.
De Fibonacci-reeks door de twee cijfers vóór een ander getal bij elkaar op te tellen. Een reeks zou er zo uitzien: 0, 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, 21, 34, etc. Hierbij wordt de 2 gevonden door de twee cijfers ervoor bij elkaar op te tellen (1+1), de 21 wordt gevonden door 8 en 13 bij elkaar op te tellen, etc.
Vaak zijn deze verbanden met elkaar gecombineerd zoals in onderstaand voorbeeld. Hier is sprake van optellen en vermenigvuldigen; het getal dat wordt opgeteld wordt steeds vermenigvuldigd met 3.